Het is maandagmorgen, weer even ‘rustig’ op het werk na een druk weekend. Iedereen is weer op z’n vertrouwde stek: Fem op KDV, Siem op school, manlief op kantoor en ik op school. We hebben zojuist de eerstejaars studenten ontvangen en babbelen daarover nog wat na. Ineens realiseer ik me dat mijn kleine man op dit moment voor de tweede keer aan het overblijven is, met zijn tweede Bento. Hoe zal het met hem zijn? Eet hij wel genoeg, tijdens dat overblijven? Is hij nog steeds zo gelukkig op school? Tuurlijk wel!
Door mezelf
gerustgesteld loop ik, na mijn eigen pauze, terug naar mijn bureau. Nog even de
lessen van morgen voorbereiden en dan ga ik mijn kleine held weer halen. Maar
dan klinkt mijn mobieltje; ‘Huh, op school? Wie wil mij nu hier bereiken?’ Even
schiet door mij heen dat er iets met één van de kinderen is. Maar meteen denk
ik: ‘Nee, geen paniek, het kan ook voor de webshop zijn, rustig Juud’. Ik pak
mijn telefoon en bekijk het nummer. ‘Hmmm, toch uit het dorp... Zou Siem ziek
zijn geworden? Of heeft hij gewoon geen zin meer? Of is het Femke?’ Even
aanhoren maar...
“Hallo, met
Judith...” “Is dit de moeder van Siem?”
Zie je, hij zal wel moe zijn geworden of zo....
“Ja, dat ben ik!”
“Ja, ik ben (...)
en ik ben overblijfmoeder. Siem heeft zojuist een klein ongelukje gehad op het
schoolplein...”
Boemboem boemboem; mijn hart gaat als een bezetene te keer.
“Een ongelukje,
ja, eh....”
“Ja, hij is ergens
vanaf gevallen tijdens het spelen en nu heeft hij een snee in zijn voorhoofd en
het bloedt vrij hevig. Hij is er behoorlijk van ondersteboven”.“Ja, dat lijkt me ook.... Ehh, hoe groot is die snee?” Het is het eerste waar ik nu op kom...
In een voor mij zeer verwarrend en indrukwekkend telefoongesprek kom ik er achter dat Siem een flinke snee van ruim 2 centimeter op zijn voorhoofd heeft, waarvan ze verwachten dat het wel gehecht moet worden. Of ik meteen kom of dat ze zijn vader moeten bellen – “Nee, ik kom er meteen aan, natuurlijk!” – en of ik met hem naar de dokter wil, of dat zij vast kunnen gaan. Ik ken mijn zoon en die is panisch van alles wat dokter heet of er zo uit ziet – zo moeder zo zoon – dus het lijkt me beter dat ik zelf met hem ga.
Op school regel ik in sneltreinvaart dat al mijn werkzaamheden worden overgenomen, iedereen wenst mij veel sterkte en ik word er ook nog even aan herinnerd dat ik moet blijven ademen en rustig moet rijden. ‘Oh ja, natuurlijk’... Boemboem boemboem...
Eenmaal op school kan ik mijn kleine mop helemaal niet vinden en enigzins in paniek loop ik dan maar zijn klas in. Juffrouw Ans weet gelukkig wat er is en, belangrijker, wáár hij is. Als ik mijn kanjer dan eindelijk zie, schrik ik me wezenloos, maar ik probeer het niet te laten merken. Daar zit hij dan, op schoot bij de overblijfmoeder, volledig bebloed shirt, behuilde ogen en een enorme witte tulband op zijn hoofd, waar zichtbaar een bebloed gaasje onder vandaan steekt. Dit is werkelijk de nachtmerrie van iedere (werkende) moeder: weten dat je kind het afgelopen half uur in deze toestand bij volslagen vreemden, hoe lief ook, heeft moeten doorbrengen, totaal van streek en waarschijnlijk met veel pijn.
We babbelen nog
wat en vetrekken dan naar de huisarts. Op het schoolplein word ik nog meewarend
aangestaard door een handvol achtergebleven, kletsende moeders op het
schoolplein. Ik voel me meteen bezwaard en onbekwaam: ‘ze zullen wel denken,
dát krijg je ervan als je je kind laat overblijven....’ Maar ik knik beleefd en
haast me naar mijn auto.
Bij de huisarts
worden we eerst nog een half uur in een behandelkamertje alleen gelaten: het
langste half uur dat ik me herinner. Voortdurend kijk ik letterlijk in de
inmiddels blootgelegde, gapende wond (inderdaad ruim twee centimeter lang, maar
ook angstaanjagend breed) en ik vraag me onafgebroken af in hoeverre het
perfecte gezichtje van mijn ventje nu voor het leven verminkt zal zijn. Het
menneke vraagt mij ook continue of er prikjes zullen komen en ik wil hem het
liefst heel hard NEE zeggen, maar het lijkt me beter hem voor te bereiden op
een hechtklus. Gelukkig vindt de huisarts dat niet nodig: het kan geplakt. Wel
trekt hij nog even de wond volledig open om te zien of er nog achtergebleven
vuil in zit. Mama gaat bijna van haar stokje door dit onaangekondigd brute
geweld; de hork!
Het plakken gaat
gelukkig erg snel, maar zoonlief vindt het allerminst een fijne handeling:
gillen! De hechtpleistertjes en de grote afdekpleister vindt hij echter reuze-interessant.
Nadat ik zelf weer helemaal ben bijgekomen, racen we naar huis. Vlug die vuile
kleren uit, vlug naar de knuffel, de bank, filmpje aan en niets meer.
Pas ’s avonds
heel laat kom ik enigzins tot rust, maar ik houd de beelden van die akelige,
gapende, opengetrokken wond op mijn netvlies. Ik beleef nog steeds die
rillingen en angsten om het uiteindelijke resultaat.
Inmiddels zijn we
een week verder... En wat is mijn kleine man een stoere bikkel gebleken! We
hebben hem er nauwelijks nog over gehoord, hij heeft geen schooldag gemist en
doet eigenlijk vanaf de tweede dag weer net zo gevaarlijk als anders (waardoor
ik voortdurend achter hem aan loop om hem dit keer toch maar wél op te kunnen
vangen). Boemboem boemboem...
Ach, misschien is
het maar goed dat het nu is gebeurd en dat het zo goed is afgelopen. Maar ik
hoor het nog steeds: “Siem heeft een klein
ongelukje gehad....” Hoezo klein? Dit was een ervaring die zijn weerga niet
kent. Voor Siem, maar misschien nog wel meer voor mama... Boemboem....
Geen opmerkingen:
Een reactie posten